2011/10/07

De gevleugelden

Het leven op Astriel was anders. Of was het hier normaal vergeleken dat blauwe planeetje om de hoek? Zij zouden het hier niet normaal vinden. Natuurlijk niet. Ze zouden al gillend wegrennen bij ons uiterlijk terwijl we er best oké uitzagen – al zei ik dat zelf. De mens zag er juist afschrikwekkend uit, maar wie zijn wij om weg te rennen zonder eerst geobserveerd te hebben? Met een zucht nam ik afscheid van de anderen die mee waren geweest naar Aarde en ik slofte door de paarse, pluizige veren van dertig centimeter hoog heen die sinds de Aardse lente (bij ons Aelfric) uit de grond waren gekomen. Enkel op de grote kale vlaktes kwamen deze voor. En enkel op deze grote kale vlaktes konden we heen en weer reizen naar andere volkeren over de hele galactische wereld om ons heen. Onze grote licht producerende zon naast ons was op z’n meest dichtstbijzijnde stand. Op een halfuurtje afstand reizen stond hij van Astriel af. Het licht was lichtblauw met witte, felle stralen er tussendoor. Dit licht kon je voelsprieten levend verbranden. Onze twee lange voelsprieten waren onze zintuigen. Het ving het licht op en liet ons beelden zien in onze hersenen. Het had kleine haartjes overal verspreid over de lange slierten waar de geuren aan vast bleven plakken en de geluidstrillingen op werden gevangen. Zonder je voelsprieten was je niets, kon je niets en was je ter dood veroordeeld. Langer dan drie dagen zonder deze twee stierf je. Het enige wat je nog kon, was de aanrakingen voelen van je familieleden en je vrienden. Je kon alleen maar gokken wie het waren. Als die drie dagen voorbij waren, verging je tot as-deeltjes en werd je meegevoerd door de Gevleugelden. De Gevleugelden waren gemaakt van bloemblaadjes. Het waren kleine bolletjes met kleine uitstekende blaadjes als vleugels in alle kleuren van de regenboog waar het as aan vast bleef plakken. De Gevleugelden namen je mee naar een paradijs waar je opnieuw werd herboren als een nieuw leven met een nieuwe ziel. Als je voelsprieten er nog waren, kon je voor altijd doorleven.
   Ik begroette wat kennissen uit mijn dorp door middel van het aanraken van de voelsprieten en liep weer verder. Mijn beste vriendin stond verderop. Haar voelsprieten zwaaiden enthousiast heen en weer en ze stond te springen van blijheid dat ik terug was op Astriel. Ik rende naar haar toe en onze voelsprieten wikkelden zich in elkaar.
   “Ik heb je zo gemist, Liviya!” kirde Ceira enthousiast. “Hoe was het op Aarde? Ik heb beelden gezien op school. Wat zijn ze lelijk!” Ze legde een extreme nadruk op lelijk en ik lachte. Het was raar eigenlijk. Lachen was te zien bij een mens. Bij ons kon je het alleen laten horen. Wij waren wezens wie boven de grond zweefden, maar het lopen noemden doordat het altijd al zo was geweest. Onze hoofden leken op een ovaal die op z’n zij lag en uit de uiteinden kwamen de lange, redelijk dikke voelsprieten vol haartjes eruit die langer waren dan ons lichaam. Onder ons hoofd begon ons lichaam met een soortgelijke nek bij een mens en daarna in een vloeiende beweging naar buiten toe gevormd. Kort erna gingen de lijnen weer naar elkaar toe op diezelfde vloeiende manier en kwamen als een scherpe punt bij elkaar uit. De punt onderaan was ons verweersysteem. Hierin zat een dodelijk gif voor andere wezens dan wij. Door een bepaalde druk weken buigbare planten altijd naar buiten toe alsof er lucht uit ons kwam. Net zoiets als een… hoe heette het nou? Een helikopter. Alleen het kwam door de druk hier op onze planeet. We waren ontzettend anders dan de mens. De mens was raar. Ik kon het niet beschrijven. Ze kleurden zelf hun gezicht. Zelf! En sommige zelfs het lichaam! Ik vond dat je je lichaam moest laten in de staat in wat het geboren was. Wij hadden van nature tekeningen op ons lichaam. Bij ons voelsprieten lag een cirkel eromheen. Op de voorkant van ons hoofd zat op iedereen twee lijnen die van vorm konden verschillen met daar tussenin verscheidene misvormde cirkels. Ons lichaam had ook twee van die lijnen die bij iedereen anders was met eromheen verschillende versieringen. Door deze tekeningen op onze lichamen konden we elkaar uit elkaar houden. Het vertelde iets over ons.
   “Ze zijn niet lelijk, Ceira,” grinnikte ik na. “Doe niet zo onredelijk. Het minst mooie aan ze is hun agressieve aard.”
   Ceira leek niet blij te zijn met dat ik het niet geheel met haar eens was over dat ze lelijk waren, maar ach, ze werd hierdoor wel vaker teleurgesteld. Ze trok één van haar voelsprieten uit de mijne en trok me mee aan de andere. “Kom, er is iets wat ik je moet laten zien.”
   We kwamen al snel in ons dorp aan waar we woonden. De dorpen werden niet gebouwd op de vlakten met de paarse, pluizige veren. Die verder gebouwd op verende grond wat bewerkbaar was met goede gereedschappen. Ook groeiden uit deze grond grote bloembladeren waar we onze huizen van maakten. Daarnaast waren er hoge, massieve stengels (vergelijkbaar met Aards hout alleen dan niet breekbaar en in een donkergroene kleur) van een dikte tot wel tien meter die hoog boven ons uit toornden. Uit deze stengels haalden we onze energie die we nodig hadden voor de hele dag. Het was akelig rustig in het dorp op het moment.
   Ik voelde een onheilspellende sfeer om me heen. Wat was er aan de hand? Ik ging Ceira achterna. We kwamen bij mijn huis aan en ik voelde hoe iets in mezelf scheurde. Er was iets ergs aan de hand. Het huis stond er plots erg eenzaam bij. We hadden een knus huisje. Vier grote, lichtblauwe bloembladeren beschermden ons tegen de wind en zonnestralen op het meest hete punt van de dag. De deur was een kleinere bloemblad in een donkerblauwe kleur. Ik snelde me langs Ceira en ging naar binnen. Overal vlogen Gevleugelden rond. Ze dwarrelden boven het midden van de kamer. Daar lag mijn opa. De oudste Astrelian die er was hier. Hij was de enige die de zonnevloed had overleefd op deze planeet. Zijn voelsprieten waren sindsdien erg zwak geweest en zo te zien was het gedaan.
   Dat was ook weer zoiets. Mensen maakten bewust kinderen. Mijn opa… niemand hier was bloedverwant aan elkaar. En de mens wel. Wij stierven en we werden herboren. Automatisch teleporteerden we naar de meest geschikte familie op deze hele planeet. Dat kon hier zijn of duizenden kilometers verderop. Het gebeurde niet extreem vaak, maar als het gebeurde werd er altijd een groots feest gehouden om het nieuwe leven te vieren en te eren. En de mens maakte zelf kinderen en als de kinderen er niet bij pasten, dan had niemand een leuk leven. Alles was zo ingewikkeld daar. Daar ging je met meerdere liefdes een avontuur aan en hier had je een partner voor het leven. Als je die eenmaal ontmoette, kon je met niemand anders samen zijn. Er was niet veel verschil tussen de ‘man’ en de ‘vrouw’ op deze planeet. Ik beschreef net de vrouw. De man had enkel langere, gespierdere en dikkere voelsprieten waarmee hij zijn geliefde altijd trouw en beschermend zou vasthouden. Ook waren de lijnen soms wat hoekiger dan bij de vrouw. Over het algemeen was er meer verschil aan de binnenkant dan aan de buitenkant.
   “Opa?” Ik wikkelde mijn voelspriet met de zijne. Wetend dat het niet veel uitmaakte. Ze voelden niet meer levend aan. De haartjes vielen met tientallen per keer uit en de levenskracht vloeide langzaam weg. Ik streelde zachtjes met mijn andere voelspriet langs zijn lichaam. “Opa?”
   “Liviya, hallo liefje,” klonk zijn stem ver weg. Oud en krakend en op het punt om het te begeven. “Mijn mooie kleindochter.”
   “Opa, ik ga u zo missen,” snikte ik zachtjes terwijl ik mijn hoofd boog en de grond raakte met mijn punt.
   “Geen zorgen, Liviya. Je weet dat ik terugkom, alleen niet hier. Je opa zal er altijd zijn.” Zijn stem was bijna niet meer te horen en ik moest me concentreren op zijn woorden.
   Mam legde haar voelspriet om me heen en hield me stevig vast. Het was haar vader. Ze had zoveel verdriet hierom. “Ik hou van je, opa.”
   “Ik ook van jou, Liviya,” zei hij zachtjes en ik voelde hoe zijn lichaam uitviel. Zijn lichaam begon op te breken in kleine schilfers. De Gevleugelden doken erop af en haalden de kleine, zwart wordende as-deeltjes bij opa vandaan. Ze vlogen weg naar Niven. De heilige plek waar de as-deeltjes werden verzameld en waar opa opnieuw geboren zou worden. Langzaam verdween hij en de laatste deeltjes werden opgehaald. De ondergaande zon tegemoet die hij al zo lang had overwonnen. Nu was het toch zijn tijd om te gaan. Voor eventjes dan.

Dit was naar een opdracht van een schrijfwedstrijd op Quizlet.nl

Clouds-night-sky-stars-favim.com-171999_large

3 opmerkingen:

Reacties worden gewaardeerd! :3